In therapie
Deze vertaling is meer dan de opportunistische uitgave van een veertig jaar oude behandelingsbeschrijving door een huidige bestsellerauteur. Yalom getuigt dat hij toen de therapeutische waarde van zelfonthulling heeft leren waarderen. Hij vermoedt dat anderen het functioneringsbeeld van ‘Ginny’, studente creatief schrijven, schizoïde of misschien borderline zouden noemen. Hij stelde haar vrij van honorarium op voorwaarde dat zij, zoals hij, na elke sessie een verslag met commentaar schreef. Deze teksten werden elkaar tijdens de therapie met ruime vertraging en gegroepeerd bezorgd. Hij beweert in zijn nawoord bij de Duitse 2001-uitgave dat dit een uniek experiment binnen de psychotherapie gebleven is (p. 313).
We krijgen 240 bladzijden dubbelverslag van een twintig maanden durende existentialistisch georiënteerde psychotherapie waarin de interpretaties over de interpersoonlijke wisselwerking nog sterk steunen op freudiaanse theorieën. Mij verrasten de emotionele schommelingen in Yaloms commentaren. Zijn tevredenheid is vaak ‘himmelhoch jauchzend ‘; stokkende interacties zorgen regelmatig voor ‘bangen in schwebender Pein’.
Beider nawoorden geven toelichtingen. Die van Yalom zijn vooral kaderend en theoretiserend; die van Ginny onthullen vooral haar verdere evolutie. Alhoewel Ginny daar reeds in 1974 op wees (zie p. 309), komt Yalom pas in het nawoord bij de Duitse 2001-uitgave tot de fundamentele vaststelling ‘... dat therapeuten er niet automatisch mogen van uitgaan dat zij de ervaringen van de patiënt tijdens het therapie-uur werkelijk begrijpen. Patiënt en therapeut verkeren in verschillende innerlijke werelden, en het is mogelijk dat ze de therapiesessie volstrekt verschillend ervaren. Bovendien herinneren beiden zich telkens andere aspecten van hun ervaring, waaraan ze belang hechten.’ (p. 313). Vanuit een cliëntgericht perspectief lijkt het een minpunt dat hij na lezing van haar eerste verslagen geen werk gemaakt heeft van haar onmiskenbare aanwijzingen.
Yaloms bewerkingsaanbod heeft het mogelijk gemaakt samen succesvol een ‘Mitwelt’ van wederkerige betekenisverlening te ontwikkelen; beider instinctieve taxaties kregen daarbij op voldoende gedisciplineerde wijze voluit de ruimte. Beiden beseffen dat zo’n proces veellagig is: ‘... als we een goede sessie hebben, onttrekt dat wat er is gebeurd zich aan woorden en is het nog steeds gaande.’ (zij, p. 131); ‘Maar met woorden breng je zulke zaken niet over.’ (hij, p. 284).
Mij lijkt hun intensieve bewerkingsverwikkeling geleid te hebben tot een voldoende verruiming van haar repertorium aan belevingsautomatismen, wat haar later, ondanks alle blijvende oude reactiewijzen, toegelaten heeft functioneler hanteringsgedrag te ontwikkelen.
Ginny’s 2001-nawoord belicht geen wereldschokkende wijzigingen in haar levensloop, maar toont dat ze erin geslaagd is om, telkens wanneer dat nodig was, vrede met zichzelf te herwinnen en dat zij ondertussen beroepsmatig langdurig een maatschappelijk constructieve rol vervulde die recht doet aan haar vaardigheden en haar energetiseert.
Uiteraard zal zo’n aanbod niet voor elk persoonlijkheidsprobleem therapeutisch zijn, zelfs al zijn er in elke therapie vergelijkbare processen aanwijsbaar, eventueel impliciet of subliminaal en toch objectiveerbaar.
Lezenswaardig? Ja, mits men beseft dat Yaloms toenmalige werktheorieën niet geactualiseerd zijn en dus op een aantal punten gedateerd.
L. Roelens