Psychose anders bekeken. Over het werk van Jacques Lacan
In dit fraai vormgegeven boek wordt Lacans denken over psychose helder uiteengezet. Het eerste hoofdstuk centreert zich rond zijn proefschrift uit 1932 waarin Lacan zich tegen biologisme en psychologisme keert. De kiem van zijn latere werk is aanwezig: aandacht voor specifieke factoren die tot een psychose leiden en eerste aanzet om het spiegelstadium te expliciteren.
In het tweede hoofdstuk worden de radicale wendingen die Lacan aan de linguïstische begrippen ‘betekenaar’ en ‘betekende’ gaf uit de doeken gedaan. Radicaal omdat hij verbindingen met het subject legt, in tegenstelling tot een louter taalkundige interpretatie. De auteur stelt dat het onderscheid tussen neurose en psychose niet zo strikt geldt. De latere Lacan zal dit nog duidelijker verwoorden.
Vanuit het onderscheid tussen metonymie en metafoor wordt in het volgende hoofdstuk de cruciale metafoor van de ‘Naam-van-de-Vader’ geëxpliciteerd. Kennis en begrip over uitsluiting ervan (forclusie), zijn onmisbaar om de logica in de psychose te kunnen vatten. Een psychotische decompensatie is de resultante bij een subject met een psychotische structuur die geen persoonlijke positie kan innemen tegenover een aantal existentiële problemen.
De hallucinatie en de waan vormen het onderwerp van de volgende twee ‘toegepaste’ hoofdstukken. Dit is een voorbeeld hoe lacaniaanse inzichten een genuanceerde en vernieuwende kliniek mogelijk maken.
Een nieuwe omkering in het denken van Lacan komt in het zesde hoofdstuk aan bod. Ten eerste spreekt hij over de ‘Namen-van-de-Vader’ waardoor hij afstapt van een absolute ‘hoeksteen’ die de betekenaarsketting schraagt. Ten tweede voert hij de begrippen ‘objet a’ en ‘jouissance’ in, die nu juist ontsnappen aan de betekenisgeving door de ketting van betekenaars. Dit alles maakt het mogelijk om psychose niet als een deficitair model te beschouwen én klinisch paranoia en schizofrenie van elkaar te onderscheiden. Zonder meer een sterk hoofdstuk.
De laatste periode van Lacans werk wordt door de auteur als het meest vernieuwende beschouwd. Het aanwenden van mathematische begrippen (mathemen, borromeaanse knoop) stelde Lacan in staat om in een ‘gestrenge formele taal’ (p. 178) nieuw licht te werpen op psychiatrische stoornissen en de behandeling ervan.
Met dit boek slaagt Vanheule er niet alleen in een ‘leesbril’ aan te reiken om Lacan te kunnen begrijpen, maar hem ook te waarderen als tegenhanger van een ‘paardenbril’-psychiatrie die paradoxaal genoeg én cerebraal én gedecerebreerd is.
M. Calmeyn