In vertrouwen… een onderzoek naar de professionaliteit van de vertrouwenspersoon seksuele intimidatie
Klachtenmelding over seksuele
intimidatie staat volop in de belangstelling in diverse professionele en maatschappelijke sectoren. Terwijl vroeger slechts de top van de ijsberg zichtbaar werd nadat extreme gevallen media-aandacht kregen, kan het vóórkomen van dergelijke klachten nu beter gedocumenteerd worden aan de hand van cijfergegevens via de inspectie van het onderwijs, de Nederlandse politiekorpsen, de ondervraging van vrouwelijke artsen tijdens hun coassistentschap of specialisatie, slachtoffers van misbruik binnen de rooms-katholieke kerk en seksueel misbruik binnen de psychotherapeutische relatie.
Daders van seksuele intimidatie zijn meestal mannen die misbruik maken van hun macht. Mede dankzij het feminisme en de vakbeweging heeft de wetgever aan het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw de noodzaak ingezien van een personeelsbeleid dat werknemers beschermt tegen seksuele intimidatie. Als antwoord hierop werd de functie van vertrouwenspersoon gecreëerd.
In dit boek, naar het gelijknamige proefschrift dat Carla Goosen einde 2011 aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft verdedigd, onderzoekt de auteur over welke competenties een vertrouwenspersoon moet beschikken. Zij gaat in op twee vormen van seksuele intimidatie: quid pro quo sexual harassment en hostile work environment harassment.
In het boek wordt beschreven welke de hoofd- en subtaken zijn van een vertrouwenspersoon en ook wat zij niet moet doen. In de eerste plaats zal de vertrouwenspersoon personeelsleden opvangen en begeleiden die last hebben van seksuele intimidatie, agressie, pesten en discriminatie. Verder dient de vertrouwenspersoon het personeel voor te lichten en te informeren over haar werkwijze en ten slotte knelpunten te signaleren en te melden aan de directie en het bestuur en hun hierover adviezen te verstrekken. Dit veronderstelt dat de vertrouwenspersoon blijk geeft van een professionele
attitude die gedragen wordt door menselijke kwaliteiten en geschikte persoonlijkheidskenmerken.
Carla Goosen doet aanbevelingen om de professionaliteit van de vertrouwenspersoon te verbeteren: consensus over het beroepsprofiel, formaliseren van de opleiding met afleveren van een diploma, permanente educatie en regelmatige intervisie, en het verhogen van de benaderbaarheid van de vertrouwenspersoon. Haar boodschap is duidelijk: de functie van vertrouwenspersoon is belangrijk en kan niet zomaar gecombineerd worden als een nevenfunctie door een maatschappelijke werkster of een directielid.
Ik betreur dat in dit waardevolle boek niet wordt ingegaan op de psychodynamische aspecten van seksuele intimidatie. Is het voor een vertrouwenspersoon niet belangrijk dat zij inzicht verwerft in de intrapsychische en interpersoonlijke dynamiek van daders en slachtoffers? Vergeefs heb ik in de literatuurlijst gezocht naar Gabbard of Lester, die over dit thema hebben gepubliceerd. Wel heeft de auteur pionierswerk verricht! Dit boek vormt de basis voor het opleidingscurriculum van een nieuwe professionele discipline. Een aanrader voor al wie bekommerd is om het welzijn van medewerkers!
M. Hebbrecht