Holding and psychoanalysis. A relational perspective (2de druk)
Het boek Holding and psychoanalysis is een klinische-theoretische verhandeling over het begrip ‘holding’. Het is een herziene versie van een uitgave in 1994 en bevat enkele nieuwe hoofdstukken waarin onder andere de ontwikkeling van het concept ‘holding’ en de betekenis ervan in het gewone leven worden beschreven.
Holding is een term die door Winnicott (1972) is geoormerkt en zou grofweg omschreven kunnen worden als ‘het emotioneel beschikbaar zijn’; het willen mee-ervaren zonder direct een andere/eigen betekenis te geven, bijvoorbeeld door bepaalde emoties of uitlatingen te interpreteren. Slochower stelt dat het begrip ‘holding’ van belang is bij de behandeling van met name patiënten die snel overspoeld worden door hun emoties, zoals patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Slochower gaat niet alleen uit van het objectrelationele model, waartoe ook het werk van Winnicott gerekend wordt, maar ook van het interpersoonlijke model. In contrast met de objectrelatietherapeuten benadrukken de interpersoonlijke therapeuten dat het onmogelijk is dat je als therapeut primitieve gevoelens zoals haat en woede, egocentrisme, of de ellendige traumatische verhalen van patiënten altijd kan verdragen.
Slochower bespreekt in afzonderlijke hoofdstukken hoe bij dit soort problemen ‘holding’ een belangrijke therapeutische rol speelt. Een apart hoofdstuk gaat over de moeilijkheid van de patiënt die wel ‘holding’ verlangt/behoeft, maar de afhankelijkheid die erin mee kan komen, niet verdraagt.
Verhelderend is de opvatting vanuit de interpersoonlijke theorie dat ‘holding’ een construct is dat niet alleen wordt gecreëerd door de therapeut, maar door de therapeut en de patiënt gezamenlijk.
De vignetten dragen goed bij aan het begrip, temeer omdat een beschrijving van eigen therapeutisch falen niet wordt vermeden. Wel vind ik het jammer dat ik nergens heb gelezen dat de auteur de hulp van intervisiegenoten heeft ingeroepen bij de behandeling van de soms zeer zware casussen. Dat suggereert dat je dit soort moeilijke behandelingen uiteindelijk toch ‘in je eentje’ zou moeten kunnen doen en dat blijkt in de praktijk toch niet het geval.
De schrijver is psychoanalytica en hanteert dus het psychoanalytisch begrippenkader. De materie is echter relevant voor de algemeen psychiatrische praktijk en voor wie een beetje psychoanalytisch is onderlegd, is dit boek goed te lezen.
K. Kooiman