Why only humans weep. Unravelling the mysteries of tears
Dit is een interessant boek, boordevol informatie, dat probeert om de vraag te beantwoorden waarom mensen huilen en waarom mensen de enige diersoort zijn die dat doen. Huilende krokodillen bestaan alleen in historisch overgeleverde praatjes.
Vingerhoets geeft een plausibele en samenhangende verklaring voor huilen. Ten eerste, stelt hij, is de mens een suprasociale diersoort die, meer dan welke andere primaat dan ook, is ingesteld op samenzijn, omgang met en afhankelijkheid van elkaar. We vormen ook de enige diersoort waarvan de kinderen volstrekt onrijp ter wereld komen en die dus aan hun ouders of verzorgers moeten laten weten wanneer er gegeten moet worden of die opgeraapt moeten worden als ze gevallen zijn. En daarbij wel over een signaal beschikken dat niet meteen vraatzuchtige roofdieren aantrekt, maar dat uit stille druppels bestaat die je goed kunt zien, en die vaak ook meegevoel opwekken.
Die onderlinge afhankelijkheid van mensen strekt zich ver uit. Mensen delen met veel andere dieren hun aanleg om zich aan andere individuen te hechten: zowel aan ouders en verzorgers als aan kandidaten voor intiem contact, en zelfs aan dieren van een andere soort, zoals poezen. Verlies van iets of iemand waaraan men gehecht is, vormt een van de voornaamste aanleidingen om te gaan huilen. Maar het is niet de enige soort reden tot huilen. Men huilt in het algemeen bij omstandigheden waaronder men iets zou moeten doen, maar niet zou weten wat men zou moeten doen. Huilen ontstaat in het algemeen, stelt Vingerhoets, in situaties van hulpeloosheid of onmacht, waar persoonlijk verlies maar één vorm is.
Het plengen van tranen komt bij mensen overal ter wereld voor. Het behoort tot het aangeboren menselijke gedragsarsenaal. Maar wat heb je er eigenlijk aan? Waarom is jammeren of schreeuwen – een alarmsignaal dus – niet voldoende? Darwin meende inderdaad dat ze nergens goed voor zijn. Die opvatting kwam er misschien uit voort dat Darwins moeder overleed toen Charles vijf jaar of zo oud was, en er nadien nooit meer over haar werd gesproken (dit staat niet in Vingerhoets’ boek, maar in een biografie door de hechtingsonderzoeker Bowlby (1990)).
Tranen komen niet bij iedereen even vaak of even veel voor. Culturen kunnen aanmerkelijk verschillen in de aanleidingen voor huilen, de tolerantie van anderen ervoor en de mate waarin huilen als een teken van zwakte wordt gezien. Maar overal ter wereld, laat Vingerhoets zien, huilen vrouwen vaker of meer dan mannen. Of dat door biologische oorzaken – de invloed van hormonen of neurotransmitters zoals oxytocine en prolactine – dan wel door de tamelijk wijdverbreide sociale ongelijkheid van mannen en vrouwen komt, is een complex onderwerp van discussie, waar het boek uitgebreid (maar niet altijd even duidelijk) op in gaat.
Het boek leest niet altijd even makkelijk, doordat men voor veel verschijnselen die met huilen te maken hebben uiteenlopende redenen kan aanvoeren, die lang niet allemaal uitputtend onderzocht zijn.
N. Frijda