Secondary influences on neuropsychological test performance. Research findings and practical applications
De psychiatrie en de neurologie liggen in de klinische praktijk soms niet zo ver van elkaar af. Dat blijkt onder meer uit dit door Peter Arnett – een Amerikaanse neuropsycholoog, gespecialiseerd in multiple sclerose – samengestelde boek over secundaire invloeden op de testprestatie in het neuropsychologisch onderzoek. Neuropsychologen richten zich bij de diagnostiek van patiënten in eerste instantie op mogelijke uitvalsverschijnselen, veelal op het gebied van de cognitie, de primaire gevolgen. Dergelijke uitvalsverschijnselen kunnen echter leiden tot problemen in het psychosociaal functioneren. Maar ook als een neurologische stoornis zelf direct kan leiden tot biologisch bepaalde verschijnselen van bijvoorbeeld depressie of vermoeidheid, dan nog worden deze effecten hier gezien als secundaire invloeden op het diagnostisch onderzoek van de cognitieve functies. Bij dat onderzoek kunnen testprestaties afhankelijk zijn van de ernst van de primaire effecten van de neurologische aandoening, maar ze kunnen ook worden beïnvloed door secundaire effecten. In dit boek wordt heel veel empirisch onderzoek besproken naar die secundaire invloeden; de diagnosticus krijgt handvatten hoe hij hier in de praktijk mee moet omgaan.
Na een korte inleiding worden in het eerste deel acht hoofdstukken gewijd aan een meer algemene bespreking van de belangrijkste secundaire factoren, onafhankelijk van neurologische ziektebeelden. Men moet daarbij denken aan motivationele en emotionele problemen zoals angst en depressie. Vermoeidheid speelt ook een belangrijke rol bij veel aandoeningen. En ook motorische beperkingen, die bij diverse neurologische beelden in de spraak kunnen optreden, kunnen de interpretatie van testprestaties bemoeilijken. Oplettendheid is bij de diagnostiek wel nodig: patiënten willen nog wel eens subjectieve klachten hebben, maar die leiden lang niet altijd tot een objectiveerbaar effect op de testprestaties.
De hoofdstukken volgen een vast stramien: ze bevatten een gedegen literatuuroverzicht, een toelichting in de vorm van een casusbeschrijving en evidence-based richtlijnen voor de diagnostiek.
Er is een apart hoofdstuk (van Ziegler en Boone) over de vele symptoomvaliditeitstests die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld. Strober en DeLuca bespreken de effecten van vermoeidheid (fatigue) op de diagnostiek van cognitieve functies en Epker en Ogden brengen de impact van pijn op het onderzoek van de cognitie in kaart.
Basso en collega’s schrijven over neuropsychologische stoornissen bij depressie (major depressive disorder; MDD), waarbij vooral gekeken is naar het niveau van cognitief functioneren. Hoewel hier cognitie en depressie samen optreden en ook elkaar kunnen beïnvloeden, kan men zich afvragen of dit hoofdstuk wel goed past in het oorspronkelijke kader van primaire en secundaire invloeden. Het illustreert zo wellicht ook dat het lang niet altijd eenvoudig is vast te stellen dat aandoeningen primair tot cognitieve problemen leiden en emotionele en andere factoren zoals pijn en vermoeidheid alleen als indirecte of secundaire effecten moeten worden gezien. In het hoofdstuk van Christiansen en King daarentegen gaat het om de wijze waarop depressie de ‘inhoud’ van de cognitie beïnvloedt: de cognitieve bias die kan optreden, het beter onthouden van negatieve informatie of de sterkere aandacht daarvoor.
Suhr en Wei hebben een interessant hoofdstuk geschreven over de invloed van verwachtingen (response expectancies) op het diagnostisch onderzoek. Het gaat hierbij onder meer over placebo- en nocebo-effecten.
In het tweede deel van het boek worden 6 hoofdstukken gewijd aan de secundaire invloeden bij specifieke ziektebeelden. Bij multiple sclerose, de ziekte van Parkinson en van Alzheimer, epilepsie en traumatisch hersenletsel spelen deze effecten een belangrijke rol. Blackstone en collega’s bespreken aan hiv gerelateerde neurologische stoornissen, maar komen tot de ietwat verrassende conclusie dat daarbij nagenoeg geen secundaire effecten optreden. In het slothoofdstuk maakt de redacteur de balans op.
Een goed inzicht in dergelijke factoren is natuurlijk van eminent belang en de redacteur heeft met het samenstellen van dit boek de diagnosticus een goede dienst bewezen. Heel veel relevant onderzoek is op een overzichtelijke wijze op een rij gezet. Met deze kennis zal de interpretatie misschien niet veel makkelijker worden, maar kan wel op een meer verantwoorde wijze het testgedrag geïnterpreteerd worden. Ook biedt het boek middelen om een nog zuiverder beeld te krijgen van het cognitief functioneren wanneer rekening wordt gehouden met of gecorrigeerd wordt voor secundaire invloeden.
Het boek is in eerste instantie bedoeld voor de neuropsycholoog die zich bezighoudt met de diagnostiek, maar zal zeker ook voor de psychiater (en de neuroloog!) van waarde zijn om een beter inzicht te krijgen in de complexe wijze waarop cognitie, emotie, motivatie en andere aspecten samenhangen en kunnen leiden tot veranderingen in gedrag in het algemeen en tot verminderde testprestaties in het bijzonder.
P. Eling