Patronen doorbreken. Negatieve gevoelens en gewoonten herkennen en veranderen
Schematherapie ( st ) is de laatste jaren in Nederland en Duitsland zeer populair. Na het onderzoek van Giessen-Bloo e.a. (2006) waarin de werkzaamheid van schematherapie in vergelijking met transference-focused therapy ( tfp ) werd aangetoond, schoten de st -behandelingen, individueel en in groepen, ambulant, in deeltijd en klinisch, de grond uit en verschenen er verschillende boeken en artikelen. Dit boek is het eerste zelfhulpboek op het gebied van st met voorbeelden en online beschikbare oefeningen. Het is vertaald uit het Duits met aanvullingen van de eerste auteur.
In het boekje draait het om de modi : de kindmodi, de oudermodi, de overlevingsmodi en de modus van de gezonde volwassene. Modi zijn, zo wordt uitgelegd, gemoedstoestanden of gedragspatronen. De schema’s waar de st mee begonnen is, nemen in het boek een veel minder prominente plaats in. In hoofdstuk 2, waar het over de kindmodi gaat, worden zes vroege schema’s genoemd. De nadruk ligt echter op de wijze waarop deze schema’s leiden tot modi van gekwetst kind, en vervolgens tot de modus van het boze/impulsieve kind en tot verslavingsgedrag.
In hoofdstuk 3 over de oudermodi worden de schema’s helemaal niet meer genoemd, maar alleen de disfunctionele oudermodi: veeleisend, schuldinducerend of straffend. In kleine vignetjes worden voorbeelden gegeven en lezers kunnen op invulbladen antwoord geven op vragen waarmee ze de oudermodi kunnen herkennen. Ten slotte volgt een hoofdstuk over de overlevingsmodi: het onderwerpen, vermijden of overcompenseren van de modi.
Als oplossingen worden de modus van de gezonde volwassene en die van het gelukkige kind voorgesteld en worden voorbeelden gegeven hoe je negatieve gevoelens en gedragingen kan tegengaan en de boodschappen van de disfunctionele modi kan tegenspreken of afzwakken.
Het goed leesbare boekje is rijk geïllustreerd met voorbeelden en werkbladen en verluchtigd met cartoons. Toch heb ik enkele kanttekeningen. In het boekje ligt de nadruk op de modi. Dit leidt soms ook tot verwarring: soms, zoals in hoofdstuk 2, worden enkele schema’s genoemd, maar wordt geen volledig overzicht geboden. De overlevingsmodi lijken nu opeens in dienst te staan van de modi, terwijl deze in de oorspronkelijke st overlevingsstrategieën waren in dienst van de schema’s. Het lijkt of het ‘hart’ van de schematherapie opeens verschoven is naar de modi.
Zoals de theorie in dit boek gepresenteerd wordt – met ouder-, kind- en volwassenemodi – is de overlap met de transactionele analyse ( ta ) wel erg evident. Overigens zonder dat er enige referentie naar de ta gemaakt wordt. Ten slotte vraag ik me af of het voor cliënten niet te hoog gegrepen is om met dit boek en de invulbladen zelf aan de slag te gaan – hoe helder de theorie ook beschreven wordt.
M. Thunnissen