Behandeling van patiënten met een laag IQ in de GGZ
‘‘Ik ben zo blij dat ik niet zwakbegaafd ben’, zei een patiënt die net te horen had gekregen dat hij een lichte verstandelijke beperking had.’ Dit citaat in het eerste hoofdstuk zet meteen de toon van dit boek. Want ook bij professionals in de ggz leeft vaak de overtuiging dat zwakbegaafdheid een beperking is, terwijl deze hoort bij de normaalverdeling van intelligentie en maar liefst 14% van de bevolking betreft.
In de tweede helft van de vorige eeuw werd een scheiding aangebracht in het zorgsysteem en ontstonden aparte organisaties voor psychiatrie en patiënten met verstandelijke beperkingen. Dit heeft bijgedragen aan een groei van expertise op beide domeinen en dat is grote winst. Echter, hier geldt wel dat wij een indeling van burgers maken op grond van classificaties, waarbij mensen zich niet aan onze indeling houden. En zo is er in beide sectoren sprake van onderbehandeling. Het heeft er ook toe geleid dat professionals in de ggz zich steeds minder bekwaam ervaren in het behandelen van mensen met een laag IQ. Ggz-organisaties houden deze groep ook buiten de deur, door mensen met zwakbegaafdheid, ofwel een laagnormaal IQ, uit te sluiten van behandeling. Er zijn zelfs pleidooien om die grens verder te verhogen.
Voor iedere professional die juist actief wil werken met de combinatie van laag IQ en psychiatrie is dit boek een uitkomst. De auteurs beschrijven naast de epidemiologie de domeinen communicatie, diagnostiek, behandeling, acute psychiatrie en organisatie van de zorg. Deze lichten ze toe met veel casuïstiek. Het boek biedt een multidimensionale blik.
De kernboodschap is dat vrijwel altijd de reguliere behandelrichtlijn gevolgd kan worden. Het is dus niet de vraag wát je als behandelaar moet doen, maar vooral hóé je het doet. De auteurs geven daarbij vele theoretische en praktische handvatten. Zo geeft het boek praktische uitleg over het voeren van een intakegesprek. Auteurs geven voorbeelden hoe je goed kunt aansluiten bij de belevingswereld van mensen met een laag IQ en ook staan ze stil bij goed doorvragen en het nagaan of begrippen die gebruikt worden dezelfde betekenis hebben als voor de hulpverlener.
Je kan je al lezend bijspijkeren in een passende bejegening en communicatie. Zo zal de stijl vaak directiever zijn dan inmiddels in de ggz gebruikelijk is. Ook worden er soms methoden uit de kinder- en jeugdpsychiatrie ingezet. Deze moet je wel aanpassen, omdat mensen met een laag IQ tot hun ongenoegen vaak als een kind worden benaderd.
Prettig aan het boek is dat de auteurs de verschillende behandelmethodes niet zonder meer bekend veronderstellen, maar deze juist bondig en goed samenvatten. Zo leggen ze uit dat voor eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) de indicatiestelling niet anders is dan bij mensen binnen de reguliere ggz. Daarbij heeft EMDR een aantal voordelen voor mensen met een laag IQ, onder andere dat er weinig taalvaardigheid vereist wordt en huiswerk niet nodig is.
Het boek biedt de mogelijkheid tot het bekijken van aanvullende video’s, die wij heel illustratief vonden. Ook geeft het aanvullende informatie over de wijze waarop een ggz-instelling de zorg kan organiseren voor mensen met een laag IQ; het biedt een heldere route naar passende zorg. Dit maakt het boek een aanwinst voor praktijk en beleid.
René Keet, psychiater, Heerhugowaard
Saskia Huinink, psychiater, Heerhugowaard