De herontdekking van de relationele mens. Een pleidooi voor een menselijke meerzinnigheid
Henk Vandaele, docent Filosofie en ethiek aan Hogeschool vives en hoofdredacteur van het cultureel-filosofische tijdschrift De uil van Minerva, begint zijn boek met de vraag: ‘Hoe moeten we onszelf begrijpen?’ De vraag wordt nog relevanter als hij stelt dat elke persoon een familiar stranger is. Deze term van Stuart Hall wijst op de dubbelzinnigheid van de mens: we zijn vertrouwd met, maar ook vreemd aan onszelf. De auteur exploreert deze condition humaine vanuit twee denkkaders die de filosofische vraag naar de grond ervan stellen.
Het eerste denkkader is de totale grondslag, die stelt de mens totaal te kunnen verklaren. Niet te verwonderen dat dit een totalitair antwoord impliceert. In dit kader zijn er twee opties. Het idealistische mensbeeld verklaart de mens totaal vanuit een geestelijk principe. Sartre ‘koos’ voor het individualisme. Bekender is Descartes met ‘des idées claires et distinctes’ waarvan ‘je pense, donc je suis’ een wereld van verschil met voorafgaande filosofische richtingen betekende. Vandaele gaat er uitgebreid op in. Vooral de ‘analyse’, de ontleding van geest en lichaam in twee totaal (!) klaar en wel onderscheiden entiteiten, leidt tot vandaag tot problemen. Synthese is immers vanuit dit standpunt onmogelijk.
Het materialistische mensbeeld zoekt de totale verklaring van de mens vanuit een materialistisch principe. Opnieuw is een tweedeling het geval. Het biologisch materialisme herleidt de mens tot zijn natuur. Een voorbeeld is het neurofysiologisch materialisme (vergelijk ‘ik ben mijn brein’) dat de mens uiteindelijk tot een filosofische zombie herleidt. De mens lijkt bewust, maar is het niet. Het sociologisch materialisme herleidt de mens tot louter de sociale en economische context. Remember Karl Marx.
Het tweede denkkader is de relationele verklaring. De mens is verklaarbaar, tot op zekere hoogte, maar niet totaal. De auteur haalt alles uit de kast – met verve – om dit denkkader te expliciteren. Hij toont aan hoe in het werk van vier belangrijke wetenschappers die relationele basis aanwezig is. ‘Damasio onderzoekt de relationele dynamiek van ons brein. Darwin biedt een relationele verklaring voor onze natuur. Erikson presenteert een relationele ontwikkelingspsychologie. Piaget onderzoekt hoe ons denken in relatie met onze leefwereld evolueert.’
(p. 61). Filosofisch is de mens dus een bio-psycho-sociaal-relationeel wezen. Dit dient zich in de zorg te vertalen. En dit dient verder doorgedacht. Terecht stelt de auteur dat een herontdekking van de politiek van de zorg noodzakelijk is (p. 91).
Ik besluit: dit boek over de meerzinnigheid van de mens is meer dan zinnig het lezen waard.
M. Calmeyn, psychiater, Loppem