Oxford Textbook of the psychiatry of intellectual disability
Het is ongebruikelijk om in recensies veel aandacht te besteden aan het woord vooraf in een boek. Dit keer noem ik de nagedachtenis aan prof. Bhaumik. Hij overleed toen dit tekstboek bijna klaar was. Zijn gewoonte om iedere zaterdagmorgen beschikbaar te zijn voor wetenschappelijke en klinische vragen van artsen in opleiding en studenten, verdient vermelding. Zijn warme uitstraling, brede glimlach en oprechte belangstelling worden geroemd.
In een tweede voorwoord noemt de president van het Royal College of Psychiatrists, prof. Wendy Burn, het een prestatie van formaat dat Bhaumik samen met dr. Regi Alexander 73 auteurs van 21 universiteiten en 20 zorginstellingen wist te motiveren om een bijdrage te leveren aan dit boek. In een vakgebied waar zo weinig evidence-based medicine voorhanden is, is de mening van experts belangrijk.
In het derde voorwoord, van de redacteuren zelf, schrijven zij dat het boek bedoeld is voor studenten en artsen in opleiding tot specialist, maar dat het zeker ook lezenswaardig is voor iedereen die zorg levert of zorg organiseert voor mensen met een verstandelijke beperking (vb). Daarmee is het belangrijkste al gezegd.
Toch nog iets over de inhoud. Hoofdstuk 2, Clinical assessment including bedside diagnosis, is in mijn ogen een pareltje met als eerste auteur Bhaumik. In weinig woorden wordt zoveel klinische ervaring gedeeld waar beginnende collega’s verder mee kunnen in de belangrijkste fase van de diagnostiek, het leggen van contact.
In de volgende hoofdstukken komt de breedte van de psychiatrie aan de orde, de breedte die terugkomt in het werken met mensen met een verstandelijke beperking en een psychiatrische stoornis. Werken met deze doelgroep vraagt kennis van autisme en adhd - meestal kinder- en jeugdpsychiatrische problematiek – maar even goed kennis van dementie. Naast hoofdstukken over psychiatrische ziektebeelden zijn er hoofdstukken over speciale doelgroepen, zoals de forensisch psychiatrische doelgroep.
Daarna volgen hoofdstukken over therapieaanbod in psychologische en farmacologische zin. Tot slot zijn er hoofdstukken over zaken die van bijzonder belang zijn bij deze doelgroep, zoals psychiatrische problemen bij epilepsie, bij dove en blinde mensen en bij mensen met genetische syndromen.
Rode draad door de hoofdstukken is de mening van experts waarbij de auteurs een doordachte keus maken in de gekozen referenties. Ze streven niet naar een volledig overzicht van de literatuur, maar zorgen ervoor dat de lezer het overzicht behoudt. Opvallend is dat er diagnostisch nog zo weinig betrouwbare instrumenten zijn. Dat staat uiteraard niet los van de beperkte evidentie betreffende behandeling.
Het hoofdstuk over ervaringen van familieleden vind ik ook sterk. Onder andere vanwege de openheid over het succes van een behandeling, dat voor een klein deel te danken is aan farmacotherapie. Voor een groter deel is het te danken aan de liefdevolle zorg van medewerkers van een centrum voor dagbesteding die thuis de betreffende patiënt weer aan het eten en drinken krijgen.
Als ik een kritische kanttekening mag maken, dan noem ik de eenzijdig Britse oriëntatie. Zo beperkt het boek zich tot de doelgroep met een iq < 70. In Nederland zijn we gewend zo nodig ook mensen met een iq < 85 naar gespecialiseerde voorzieningen te verwijzen. De Britse context komt het sterkst naar voren waar de wetgeving besproken wordt.
Dit boek is vooral geschreven voor artsen in opleiding; de vragen aan het eind van elke hoofdstuk en de gepresenteerde casuïstiek geven daar blijk van. Maar aangezien nagenoeg iedere psychiater mensen met een laag iq ziet, raad ik ook psychiaters aan dit boek te lezen en te raadplegen rond actuele casuïstiek. Ik denk dat hier voor opleiders een speciale verantwoordelijkheid ligt, om de psychiaters in opleiding voor te bereiden op het werken met deze doelgroep.
M. Otter, psychiater, Bennekom