Opboksen tegen het inerte. De doodsdrift bij Freud
In dit boek behandelt Moyaert de creatieve breuk in de gedachtegang van Sigmund Freud waar zijn werk Aan gene zijde van het lustprincipe (1920) van getuigt. Naast de voorstuwende kracht van het driftleven, gericht op verandering en ontwikkeling, stelt hij de doodsdrift voor, de kracht die daar tegenin gaat, die afremt en uiteindelijk de levenslust vertraagt. De doodsdrift wordt door de auteur hier ‘inertie’ genoemd. Beide krachten zijn gelijkwaardig en zijn de twee formele categorieën in het psychisch functioneren die op alle driften van toepassing kunnen zijn. De kenmerkende werking van de doodsdrift ligt in de herhaling, zoals bij rouwverwerking. En die herhalingsdrang berust weer op de ‘kleverigheid’ van de drift die bij een opgedrongen verandering blijft teruggrijpen naar wat hij bezat. Ook dan speelt het lustprincipe.
Deze uitgangssituatie heeft voor de auteur de uitdaging gevormd dit metafysisch dualisme van Freud verder uit te werken. In het tweede gedeelte zet hij doodsdrift, radeloze woede en agressie tegen elkaar af in de dichotomie woede en haat, met als resultaat Freuds pleidooi voor een zelfstandige agressiedrift. Deze agressiedrift moet vervolgens zich schikken naar wetten, opvoeding en frustraties, waardoor de agressie kan afvloeien. Een ander mechanisme hiertoe is de projectie, een activiteit door het lichaam zelf ondernomen. Projectie creëert nieuwe objecten met een zelfstandig bestaan, waarop gereageerd kan worden. Ik-driften en objectdriften helpen mee de agressiviteit naar buiten te richten. Zo ook in de psychoanalytische situatie: ‘teveel empathie en liefdevol begrip van de analyticus ten aanzien van de patiënt kunnen de behandeling nodeloos vertragen’, aldus de auteur (p. 158). Agressie wordt dienstbaar gemaakt aan creativiteit.
In het derde en laatste gedeelte wordt ‘de vrije associatie’ in de psychoanalyse niet alleen als middel om de afweermechanismen te omzeilen, maar ook als doel op zichzelf verdedigd, als exploratie van de geest naast het verkrijgen van inzicht in eigen problematiek. Wie vrij kan associëren, wordt gezond; het verandert je zelfkennis omdat je samenvalt met je eigen denkproces.
Dit boek is een gecondenseerde bron van kennis en vergt veel van de lezer. Het is een consequent doordenken van Freuds werk door de auteur, waardoor het lezen van de eerste twee delen de nodige concentratie vergt. Althans: voor wie het wil weten. Voorkennis is noodzakelijk. Het derde deel fleurt het boek op en is een aanrader voor alle psychotherapeuten die zich interesseren in de werkzame bestanddelen van hun noeste arbeid. Projectie schuilt in elk psychotherapeutisch proces, of het gebruikte therapeutisch model er nu voor openstaat of niet. Agressiviteit hoort in een therapie thuis; het is aan de therapeut hiertegen op te boksen en er de juiste wending aan te geven. Een boekwerk geschreven voor hen die met filosofie en de metafysica van de psychoanalyse bezig zijn, en interessant voor de gevorderde psychotherapeuten met nieuwsgierigheid naar hun vak.
H. van Marle