De gemeente als kinderpsychiater? Transitie van de jeugd-ggz: kans of bedreiging?
Op de achterflap lezen we: ‘Dit boekje geeft een genuanceerd beeld hoe … wordt gedacht’. Daarbij komen acht betrokkenen aan bod met hun ideeën genoteerd tijdens een interview met
elk van hen. Ouders krijgen daarbij als eersten het woord in de persoon van Angelique Bergsma, waarna kinderpsychiater Robert Vermeiren aan bod komt. Vervolgens lezen we interviews met Ariëlle de Ruyter van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Remko Iedema, manager bij de gemeente Apeldoorn, en Jana Knot-Dickscheit, onderzoeker en gedragstherapeut. Ten slotte sluiten Chris van Mechelen, onderwijsbestuurder, Wiel Janssen, projectleider transitie jeugdzorg, en Anne-Marie der Kinderen, huisarts, de rij. Een slotwoord van de auteur rondt het geheel dan af.
Als Belgisch kinder- en jeugdpsychiater keek ik uit naar wat insiders dienaangaande op een genuanceerde wijze – dat was toch wat de achterflap beloofde – zouden vertellen. Want regent het in Parijs, dan druppelt het in Brussel, maar blaast een wind in Nederland, dan waait het ook wel eens in Vlaanderen. Ik heb de aangekondigde veranderingen daarom, weliswaar wat op afstand, met enige interesse gevolgd.
De idee om jeugdzorg op een geïntegreerde wijze en op een kleinschaliger niveau te organiseren lijkt me op zich immers helemaal niet zo dom. In zulk een concept zitten volgens mij namelijk heel wat mogelijkheden om drempelverlagend zorg aan te bieden, om een betere follow-up van zorg mogelijk te maken, om beter geïntegreerde en ook integrale zorg aan te bieden. Wie echter van die kant op enige reflectie hoopte van de auteur, blijft met lege handen zitten.
Waarin schuilt de mogelijke meerwaarde van dit boekje? De auteur biedt niet meer dan een aantal stukjes waarin elke geïnterviewde haar of zijn mening, hoop, zorg en overtuiging uit. Het lijkt mij echter dat die hoogstwaarschijnlijk voor iedereen reeds voldoende bekend waren. Opvallend hoe er van onderwerp wordt gewisseld op ogenblikken waarop men net verdieping van het interview zou verwachten, waar verdere kritische bevraging van geformuleerde ideeën op haar plaats zou zijn. Dit wekt de ongelukkige schijn dat de auteur, in een poging om eenzijdigheid als kritiek te voorkomen, enigermate ruimte heeft willen bieden aan diverse meningen, om nadien zelf op een drietal pagina’s de eigen ideeën te kennen te geven.
Reeds bij de lectuur ervan woog dit boekje letterlijk en figuurlijk erg licht. Voor een Vlaming leest dit overigens wel bijzonder vreemd. Waar is de ons vertrouwde Nederlandse zorgvuldigheid waarmee veranderingen worden voorbereid en uitgevoerd? Moest een dermate ingrijpende jeugdwet echt zo nodig met zulk een vaart worden doorgevoerd? Is de diepgaande verandering die de Jeugdwet inhoudt wel verantwoord voor hooggespecialiseerde zorg?
Het eigen slotwoord van Herman Jansen begint én eindigt met enkele regels gericht tegen een column van Arnon Grunberg. Maar is een slotconclusie nu echt de plek om even af te geven op iemand? Is dat het doel van deze publicatie? Is genoemde columnist zoveel belangrijker dan anderen die deze nieuwe wet hebben bekritiseerd? De rest van de kleine drie pagina’s vormen in essentie een oproep tot een welhaast blind vertrouwen in beleidsmakers, een sussende geruststelling dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen. Het lijken wel de zalvende woorden van een goed menende pastoor in een afgelegen dorp, een dergelijke mate van naïviteit verwacht je niet van onze Noorderburen.
De lectuur liet mij dus gaandeweg achter met een groeiende meewarigheid, nog versterkt door de zure oprisping van de auteur aan het adres van de NVvP, ‘verbitterde psychiaters’ die ‘de kinderen tot hen laten komen’. Dan denk je toch: ‘Sleept hij er nu nog even de bijbel bij?’. Zijn naamgenoot en cabaretier, Fons Jansen, deed het in mijn herinnering heel wat beter in zijn kritische houding. Met een veel warmer hart, humoristischer, oprechter, intellectueel correcter.
M.H.M. Hermans