In de greep van de taal
Lacan en Cassirer; een paar zoals Kant en De Sade. Het laatste paar is verbonden in de Verlichting, het eerste paar als de hoeders van wat door de Aufklärung verloren dreigt te gaan: het inzicht dat de mens een Homo symbolicus is, in de greep van de taal. We kunnen de wereld alleen kennen via representaties. Cassirer en Lacan geven beiden een geactualiseerde uitwerking van deze kantiaanse, idealistische kennisleer. Mooij wil een bijdrage leveren aan een (her)ontdekking van Cassirer, wiens denken zoals gezegd een inhoudelijk sterke verwantschap heeft met dat van Lacan, zonder dat er van rechtstreekse beïnvloeding sprake is en zonder dat hun opvattingen samenvallen.
Volgens Mooij is Cassirer actueler dan ooit en houdt hij beter stand tegen de tand des tijds dan bijvoorbeeld de zoveel beroemdere Heidegger. De uiteenzetting over Cassirer is niet alleen voer voor filosofen. Het is het venster langs waar Mooij ons een boeiend uitzicht biedt op de geschiedenis van de moderne continentale filosofie en hermeneutiek, die een zo belangrijke context is geweest voor Lacan. Om die reden is Mooijs scherpzinnige inleiding in deze filosofische achtergrond ook voor op de psyche gerichte lezers bijzonder relevant.
In 1975 publiceerde Mooij Taal en verlangen, de alom geprezen inleiding tot Lacan. Het is voor talloze Nederlandstalige psychologen en psychiaters (en filosofen en filologen) de eerste kennismaking geweest met Lacan. Sindsdien is er veel gebeurd, zowel in ons taalgebied, maar natuurlijk vooral in Frankrijk. In 1975 was Lacan trouwens nog niet overleden. In 1975 was het onmogelijk om ‘de late Lacan’ (de periode 1974-1981) te beoordelen. In de greep van de taal is een geheel up-to-date inleiding op Lacan - ook ‘de late Lacan’ - die volgens mij opnieuw dé referentie zal worden in ons taalgebied.
‘Maar de proef op de som ligt in de toepasbaarheid en in het nut’, stelt Mooij (p. 357). En hij gaat de uitdaging om dit aan te tonen niet uit de weg. Hij beargumenteert tot welke diepere inzichten het werk van Cassirer en Lacan ons brengen. Op de eerste plaats natuurlijk in de psychopathologie, maar ook in forensische problemen, strafrecht, het rechtssysteem in het algemeen, moraal, politiek en onze persoonlijke levensvisie en waarden.
Met zijn boek bindt Mooij de strijd aan met de actueel dominante naturalistische visie. Bijna als een refrein herhaalt hij dat het toch niet kan zijn dat we slechts ons brein zijn. Swaabs ideeën zijn onverteerbaar voor Mooij. Mooijs ‘contra het Naturalisme’ wordt scherp en erudiet geformuleerd. In de polemiek geeft Mooij de argumenten van de tegenpartij fair weer. Een mooi voorbeeld van deze intellectuele eerlijkheid is dat hij weergeeft wat de evolutionair-biologische argumenten zijn van de paleontologen voor een stapsgewijze ontwikkeling van de taal, eerder dan als resultaat van een unieke spectaculaire mutatie - zoals bijvoorbeeld Chomsky veronderstelde.
Het boek is goed geconstrueerd, erudiet en helder, geschreven in bekoorlijk, elegant Nederlands. Het is een moeilijk boek, dat om meer dan één lectuur vraagt. Het is een boek dat studie en discussie verdient in seminariegroepen.
Mij heeft het in elk geval overtuigd dat Lacan met Cassirer een mooi paar vormen. Lacan is veel meer verwant met Cassirer dan met Freud, die een naturalist pur sang is, erfgenaam van de ‘philosophes’ van de Verlichting (Gay 1987), die weinig moeite zou hebben met het boek van Dick Swaab (2010).
- Gay P. The last philosopher. In: A godless jew. Freud, atheism and the making of psychoanalysis. Yale: New Haven; 1987.
- Swaab D. Wij zijn ons brein. Amsterdam: Atlas Contact; 2010.
J. Cambien