Late-life mood disorders
De wetenschappelijke aandacht voor stemmingsstoornissen op latere leeftijd heeft de afgelopen decennia een stormachtige groei doorgemaakt. Stemmingsstoornissen bij ouderen vertonen een grote heterogeniteit, van de minor depression tot depressieve beelden in het kader van neurodegeneratieve aandoeningen. Door de biologische en psychosociale veranderingen die samenhangen met ouder worden verschillen de etiologie en prognose van stemmingsstoornissen op latere leeftijd van die van jongvolwassenen. Daarbij reikt de ziektelast van deze aandoeningen veel verder dan het subjectieve lijden van de patiënt. Voorbeelden hiervan zijn de hoge somatische comorbiditeit en de belasting van de (vaak reeds kwetsbare) naaste omgeving.
Nog steeds worden depressieve symptomen bij ouderen te weinig herkend en behandeld. Dit geldt vooral voor de eerstelijnsgezondheidszorg. Het stigma dat oud worden nu eenmaal onvermijdelijk somber moet stemmen, bestaat nog steeds.
De redacteuren van dit handboek beogen een state-of-the-art overzicht van de wetenschappelijke en klinische kennis over stemmingsstoornissen op latere leeftijd te bieden. In totaal 110 experts droegen bij aan 43 hoofdstukken, verdeeld over vijf thematische secties. In de eerste sectie komen classificatie en epidemiologie aan de orde. Vervolgens worden diagnostiek en comorbiditeit uitgebreid besproken. De derde sectie bespreekt de behandeling, waarbij het hele spectrum van psychotherapie tot en met elektroconvulsietherapie aan bod komt. Ook preventie en stagering krijgen aandacht, overigens in een hoofdstuk van Nederlandse bodem. De specifieke aspecten van de setting waarin interventies worden geboden (van internet tot verpleeghuis), komen aan bod in de vierde sectie.
De laatste sectie bespreekt de neurobiologische aspecten van stemmingsstoornissen op latere leeftijd. Daarbij wordt duidelijk hoeveel kennis er op dit gebied is vergaard in een relatief kort tijdsbestek (en niet alleen over de hypothalamus-hypofyse-bijnieras). Ook wordt een aantal veelbelovende ontwikkelingen besproken, bijvoorbeeld op het gebied van biomarkers. Een van de grootste uitdagingen ligt in het ontwikkelen van een meer gepersonaliseerd behandelaanbod, gegeven de grote diversiteit van late stemmingsstoornissen.
De afzonderlijke hoofdstukken van dit handboek zijn vrijwel zonder uitzondering van hoge kwaliteit. Er is veel ruimte voor nuancering van wetenschappelijke bevindingen. Kwesties waarover het debat nog gaande is, worden ook als zodanig gepresenteerd (bijvoorbeeld het wel of niet bestaan van de vasculaire depressie).
Kritiek is mogelijk op de redactie van het boek. Zo zijn er diverse doublures tussen de hoofdstukken, altijd een kwetsbaar aspect van een handboek. Belangrijker is dat een aantal klinisch relevante aspecten van depressie op latere leeftijd er nogal bekaaid vanaf komt. Zo worden de psychotische depressie en het apathiesyndroom maar terloops besproken. Katatonie, een frequente maar weinig herkende complicatie van stemmingsstoornissen, ontbreekt zelfs geheel. Monoamineoxidaseremmers, een belangrijke stap in het behandelprotocol bij therapieresistentie, krijgt evenmin aandacht. Dit vormt een contrast met de ruimte die sommige meer specialistische onderwerpen krijgen. Zo is een heel hoofdstuk gewijd aan statistische predictiemodellen, waarvan de relevantie voor de gemiddelde lezer laag zal zijn.
Als men deze omissies voor lief neemt, heeft dit handboek beslist veel te bieden aan professionals die betrokken zijn bij ouderen met stemmingsstoornissen. Ook voor hen die reeds ingevoerd zijn op dit terrein is er veel nieuws te lezen. Dat het leeuwendeel van de auteurs van Amerikaanse en Australische huize afkomstig is, vormt daarbij geen beletsel.
P.D. Meesters