Dat had je gedacht. Brein, bewustzijn en vrije wil in filosofisch perspectief
In de inleiding beschrijft de auteur het programma van dit boek: zonder de neurowetenschappen in diskrediet te brengen stelt hij dat ze zo goed als niets over de vrije wil kunnen meedelen.
In het hoofdstuk ‘Twee problemen met de vrije wil’ toont de auteur aan dat hersenonderzoek geen (nieuwe) bijdrage kan leveren aan het determinismedebat. Waar het hersenonderzoek aan ‘knaagt’, is de vrije wil. Waar de schoen wringt voor veel hersenwetenschappers is dat vrije wil niet enkel keuze impliceert, maar vooral mijn keuze.
Het hoofdstuk ‘Is het brein ons voor?’ zoomt in op het klassieke experiment van Libet uit 1983, de herhalingen en verfijningen van het onderzoek en de interpretaties ervan in de afgelopen decennia.
In ‘Bewustzijn als bijverschijnsel’ wordt aandacht besteed aan de recente strekking van het ‘nieuwe onbewuste’. Zich duidelijk distantiërend van het onbewuste van Freud (p. 63) stellen deze neurowetenschappers dat er geen causaal verband is tussen intentie en handeling, maar wel een gemeenschappelijke (onbewuste) oorsprong. Vooral de experimenten van Daniel Wegner spreken tot de verbeelding.
Het volgende hoofdstuk, ‘Ben ik mijn bewustzijn?’, legt de vinger op de wonde. Neurowetenschappers laten het zelf met het bewustzijn samenvallen. Vanuit beschouwingen over stream of consciousness en onbewust ‘zelf’ handelen kan Slors besluiten: ‘Een intentioneel handelend ‘ik’ hoeft dus niet samen te vallen met bewuste intenties’ (p. 97).
De reflecties in het hoofdstuk ‘Over het ‘zelf’, eigen keuzes en eigen handelingen’ behoren tot de meest prikkelende en originele van het boek. Immers, hier verruimt Slors zijn cognitieve filosofische agenda over het zelf door te verwijzen naar een existentiële dimensie die volgens hem – heel terecht – ‘[…] nooit echt in formele, logische dichtgetimmerde theorieën te vangen is’ (bladzijde 108).
In ‘Jezelf programmeren’ behandelt de auteur uitvoeriger ‘langeretermijnintenties’, verschillend van wat in de neurowetenschappelijke experimenten onderzocht wordt, namelijk de korteretermijnintenties (beide kunnen eventueel samen voorkomen). Hoe langeretermijnintenties handelingen veroorzaken, zet de auteur voldoende nauwgezet uiteen.
‘Jezelf interpreteren’ gaat over de ‘interpretatiekunde’ van de menselijke geest. Ook hier getuigt de auteur van een open perspectief op de zaak door te wijzen op het belang van taal en cultuur in de interpretatie.
Het slothoofdstuk ‘Wat hersenwetenschap ons echt leert over onszelf’ is én een integratie van het voorgaande én een voorlopige synthese. Belangrijke stelling is dat een ‘zelf’ geen entiteit is (bijvoorbeeld vereenzelvigd met bewustzijn waar de moderne hersenwetenschap zich aan bezondigt), maar een identiteit (vergelijk de taal en cultuur waarin we ingebed zijn).
Een boek dat polarisering en simplificering overstijgt. Een sterke aanrader dus. Gelieve het uit vrije wil te lezen.
Marc Calmeyn