Pleitbezorger van de psychiatrie. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie 1871-2011
Geschiedschrijving is de geschreven interpretatie van het verleden. De historicus heeft een boodschap en rangschikt zijn materiaal zo dat die boodschap overkomt. Geschiedenissen van de psychiatrie zijn er in meerdere maten en soorten. Tot de bekendste horen Michel Foucaults in 1961 verschenen proefschrift Geschiedenis van de waanzin en Henri Ellenbergers monumentale De ontdekking van het onbewuste (1970), waarin de psychiatrie wordt afgeschilderd als respectievelijk een machtsmiddel om abnormalen te normaliseren en een zich progressief ontwikkelende wetenschap. Vrijwel onbekend, maar desalniettemin belangwekkend is Jules Angsts plenaire voordracht voor het congres van de European Psychiatric Association in Kopenhagen (‘Strategies of research: combating recurrent convictions’, schriftelijke mededeling 1994), waarin hij het idee ontwikkelde van de halfwaardetijd van psychiatrische ideeën. Volgens hem laat de geschiedenis van de psychiatrie zien ‘that nothing is new’, een boodschap die kennelijk te controversieel was om gedrukt te worden.
Geheel anders is dat voor het onderhavige boek, dat werd geschreven en gedrukt in opdracht van de 140 jaar bestaande NVvP. Een jubileumboek heeft over het algemeen een ceremoniële functie, gericht op de cohesie van de verenigingsleden door versterking van hun gemeenschappelijke identiteit en idealen. De bedoeling is het geven van een antwoord op drie basale vragen: wie zijn we, waarom zijn we er en wat hebben we bereikt? Vaak wordt zo’n antwoord geïllustreerd aan de hand van ‘helden’ en hun prestaties.
In de titel van het boek staat het antwoord op de eerste twee vragen. De leden van de vereniging dienen de belangen van de psychiatrie (in de breedste zin) te behartigen. Wat precies die belangen waren, hoe ze werden behartigd en wat bereikt werd, doet de auteur uit de doeken in zo’n 300 pagina’s. Hij heeft het geheel chronologisch geordend in zeven hoofdstukken: krankzinnigenzorg zonder psychiaters; een vereniging van gestichtsartsen (1871-1896); de verbreding van het psychiatrische werkveld (1897-1918); versnipperende belangen (1919-1945); naar een scheiding van wegen (1945-1973); in de marge (1974-1990); de vermaatschappelijking van de vereniging (1990-heden). Het boek eindigt met een slotbeschouwing.
Per saldo trekt Vos twee belangrijke conclusies. De grootste belemmering voor een slagvaardig optreden van de vereniging was steeds haar heterogene karakter: de verdeling van de leden over allerlei stromingen. Desondanks kende de vereniging steeds een vorm van informele genootschappelijkheid met als rode draad de gemeenschappelijke medisch-academische basis van de leden en hun object, de patiënt met een psychische stoornis.
Al met al vind ik het een lezenswaardige jubileumuitgave. Wel valt op dat de helden uit de academische en/of bestuurlijke psychiatrie de hoofdrol spelen in dit boek. Dat heeft natuurlijk te maken met de keuze van het materiaal. Wellicht kunnen de helden ‘in het veld’, de pleitbezorgers van de patiënt met een psychische stoornis in de praktijk van alledag, die rol spelen in het boek dat ongetwijfeld zal worden geschreven ter ere van het 150-jarig bestaan van onze vereniging.
P.P.G. Hodiamont