De epidemiologie van paniek
achtergrond Er bestaat onduidelijkheid over de klinische relevantie van de paniekstoornis en de subsyndromale paniekstoornis.
doel Het bepalen van de klinische relevantie van de paniekstoornis en de subsyndromale paniekstoornis.
methode Via Medline en Psycinfo is gezocht naar bevolkingsonderzoeken vanaf 1980, gebruikmakend van de zoektermen 'general population', 'psychiatr*', 'prevalence' en 'panic'. Uit de gevonden literatuur is een overzicht van de epidemiologie van paniek samengesteld, op basis waarvan de klinische relevantie is bepaald.
resultaten De levensprevalentie van de paniekstoornis is 2,1%, de subsyndromale paniekstoornis komt frequenter voor (limited symptom attacks 7,5%; infrequent panic attacks 5,1%). De levensprevalentie van psychiatrische comorbiditeit is hoog. Het risico- en symptoomprofiel voor de paniekstoornis en de subsyndromale paniekstoornis zijn gelijk. Beide hebben een ongunstig beloop. Bij de paniekstoornis bestaat een verhoogd risico op een depressie; de subsyndromale paniekstoornis is een aspecifieke voorloper van psychopathologie. Zowel de paniekstoornis als de subsyndromale paniekstoornis gaan gepaard met suïcidaliteit, beperkingen en zorggebruik, ook na correctie voor comorbiditeit.
conclusie Ook paniekklachten die niet voldoen aan de dsm-criteria voor de paniekstoornis kunnen pathologisch zijn. De paniekstoornis en de subsyndromale paniekstoornis zijn beide klinisch relevant.