Een kritische beschouwing over de keuze van de diagnose schizofrenie als uitgangspunt van richtlijnen voor de behandeling
In de winter van 2003 - 2004 zijn conceptrichtlijnen opgesteld voor de behandeling van schizofrenie. Als uitgangspunt daarbij is gekozen voor een diagnose op basis van de dsm-iv-criteria. In dit artikel wordt ingegaan op de bezwaren daartegen. Het eerste bezwaar betreft de wetenschappelijke validiteit van het concept schizofrenie, die helaas nihil is. Verder is het de vraag, of het ethisch verantwoord is bij de behandeling geen aandacht te besteden aan de redenen voor het gedrag en beleven. Een ander bezwaar is dat bij de diagnostiek niet gekeken wordt naar de relatie tussen levensgeschiedenis en de aanvang van symptomen, noch naar het mogelijke onderlinge verband tussen de symptomen. Uit epidemiologische onderzoeken is voorts gebleken dat kernsymptomen, zoals hallucinaties en wanen, algemeen kunnen voorkomen zonder dat er sprake is van ziekte. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de aanwezigheid van dergelijke ervaringen als psychopathologie moet worden opgevat. Een behandeling die gericht is op de ziekte als geheel, veronachtzaamt het leren omgaan met de afzonderlijke symptomen. Zij doet evenmin recht aan de hulpbehoefte bij problemen die aanleiding zijn geweest tot dergelijke symptomen. Tot slot wordt er op gewezen dat degenen die met de gediagnosticeerde ziekte herstellen, dit vaak doen buiten de psychiatrische hulp om. Al met al redenen om te stellen dat wij qua kennis nog niet toe zijn aan richtlijnen en dat de dsm wetenschappelijk noch ethisch tot gouden standaard voor zulke richtlijnen kan worden verheven.