'Niet om aan te zien'
achtergrond Uit de literatuur komt naar voren dat de stoornis in de lichaamsbeleving door de eeuwen heen onderbelicht is geweest.
doel Bespreking van de ontstaansgeschiedenis van de stoornis in de lichaamsbeleving en onderzoek naar het bestaansrecht ervan in het huidige dsm-iv-classificatiesysteem, in het bijzonder ten opzichte van de waanstoornis, de stemmingsstoornissen, de sociale fobie en de obsessieve compulsieve stoornis.
methode Literatuuronderzoek met behulp van Embase over de periode 1987-1997 en met behulp van Medline over de periode 1965-2002 (januari).
resultaten Epidemiologisch en farmacologisch onderzoek laat zien dat de stoornis in de lichaamsbeleving veel overeenkomsten vertoont met de obsessieve compulsieve stoornis. Epidemiologische verschillen tussen de stoornis in de lichaamsbeleving en de obsessieve compulsieve stoornis betreffen: de huwelijksstatus, suïcidale ideaties en pogingen, en de levensprevalenties van depressie en sociale fobie. Er zijn fenomenologische verschillen tussen de stoornis in de lichaamsbeleving en de obsessieve compulsieve stoornis, zoals het verschil in de inhoud van de reoccupaties en de mate van waanachtige overtuiging, maar dit is onvoldoende onderzocht. Er is sprake van een aanzienlijke mate van comorbiditeit van de stoornis in de lichaamsbeleving met andere as-i- en as-ii-stoornissen. Zowel de stoornis in de lichaamsbeleving als de waanstoornis van het somatische type reageren goed op serotonineheropnameremmers. Eén gevalsbeschrijving wijst op een mogelijk verschil in pathofysiologie tussen de stoornis in de lichaamsbeleving en de obsessieve compulsieve stoornis.
conclusie De huidige gegevens over overeenkomsten en verschillen suggereren dat de stoornis in de lichaamsbeleving zou kunnen passen in de obsessieve-compulsieve-spectrumstoornishypothese. Zolang er voor deze hypothese geen operationele criteria worden geformuleerd, kan hierover echter geen definitieve uitspraak gedaan worden. Gegevens over de stoornis in de lichaamsbeleving zijn nog beperkt, en bijeengebracht door slechts een gering aantal internationale onderzoekers. Meer onderzoek naar de epidemiologie, fenomenologie, comorbiditeit en familiegeschiedenis is gewenst. Genetisch en neurobiologisch onderzoek, en onderzoek in de diverse ontwikkelingsstadia van de stoornis kunnen hieraan bijdragen. Vooralsnog heeft de stoornis in de lichaamsbeleving bestaansrecht als een aparte stoornis in de DSM-IV, maar het is goed denkbaar dat toekomstig onderzoek hieraan zou kunnen tornen.