Psychiatrie, fenomenologie en het primaat van de klinische ervaring (1900-circa 1925)
De `fenomenologie' die tussen 1900 en circa 1925 in de psychiatrie naar voren komt, is, methodisch gesproken, weinig anders dan een gemodificeerde voortzetting van een (`fenomenologisch') antireductionisme, zoals dat van oudsher besloten lag in het zogenaamde primaat van de klinische ervaring. Dit verklaart niet alleen de structurele ontvankelijkheid van de psychiatrie voor (vormen van) fenomenologie in het algemeen, maar maakt ook inzichtelijk dat, en waarom, van een receptie van de `klassieke' fenomenologie in de zin van Husserl c.s. (in die periode) nauwelijks sprake was: de belangstelling voor die fenomenologie was wezenlijk beperkt door de eis van klinische relevantie, zoals die geïmpliceerd was in het heersende klinischmedische, symptomatologische gezichtspunt.