Biochemisch onderzoek van 'schizofrenie'
Ik stelde vast, dat de resultaten van het biologische psychosenonderzoek tot nog toe onopvallend zijn geweest en dat het ontbreken van een researchstrategie hiertoe belangrijk heeft bijgedragen.
Ik stelde voorts dat neuroleptica deze leemte kunnen opvullen: dat zij als kristallisatiepunt van werkhypothesen kunnen fungeren, geheel overeenkomstig de rol die antidepressiva bij het biologische depressieonderzoek vervullen. Ik heb hierbij de volgende redenering toegepast.
Neuroleptica zijn chemisch heterogeen. Niettemin stemmen zij op twee punten overeen. Psychopathologisch: zij sorteren een therapeutisch effect bij psychosen. Biochemisch: zij reduceren in de hersenen CA-erge transmissie. Dit roept op z'n minst 3 vragen op:
1 — wordt de CA-erge transmissie door neuroleptica ook bij de mens geblokkeerd;
2 — vertoont de psychotische patient tekenen van CA-erge hyperactiviteit;
3 — bestaat er verband tussen het biochemische en psychopathologische werkingsprofiel van neuroleptica?
Deze vragen vormen met elkaar een adequate researchstrategie.
Althans, wij hebben ze als zodanig gebruikt. De voornaamste resultaten van het desbetreffende onderzoek zijn tot dusverre:
Biochemisch onderzoek van' schizofrenie'
1 — De onderzochte neuroleptica — chloorpromazine, haloperidol en oxypertine — beïnvloeden de centrale CA stofwisseling ook bij de mens en wel in een richting die op grond van gegevens uit dierexperimenten verwacht werd.
2 — Verhoogde turnover van DA in de hersenen komt bij psychosen voor, maar dit verschijnsel is niet zozeer gekoppeld aan 'echte' psychotische symptomen als waan en hallucinatie, als wel aan de factor motorische agitatie.
3 — Als eerste van een reeks studies werden chloorpromazine en oxypertine vergelijkend onderzocht. Het eerste middel werd gekozen omdat het geacht wordt DA-erge én NA-erge transmissie te verminderen, het tweede omdat het meer selectief de NA-erge transmissie blokkeert. Op grond van dit biochemisch onderscheid werd een drietal hypothesen opgesteld over de te verwachten klinische verschillen. Deze hypothesen konden in grote lijnen worden bevestigd. Dit maakt het waarschijnlijk dat het biochemische werkingsprofiel van neuroleptica, beter dan hun chemische structuur, voorspellingen toelaat over hun klinisch werkingsprofiel.
Wij zoeken thans naar argumenten die het fundament van deze theorie verder kunnen versterken.