Gebruikte versus werkelijke voorspellers van seksuele recidive: invloed van morele verwerpelijkheid op oordeel pro Justitia-rapporteurs
achtergrond Bij de inschatting van het risico van seksuele recidive maakt de gedragsdeskundige pro Justitia-rapporteur in Nederland doorgaans gebruik van risicotaxatie-instrumenten, maar het eindoordeel is aan de rapporteur.
doel Nagaan welke risicofactoren rapporteurs gebruiken bij de inschatting van het risico op seksuele recidive, en toetsen in hoeverre dit oordeel correspondeert met wetenschappelijke kennis van gevalideerde factoren en in welke mate het vertekend wordt door morele oordeelsvorming.
methode In totaal gaven 151 rapporteurs aan hoe belangrijk zij risicofactoren achten bij de inschatting van het risico op seksuele recidive bij volwassen zedendelinquenten. Dit oordeel werd vergeleken met de voorspellende waarde van deze factoren volgens de huidige wetenschappelijke inzichten en met het morele oordeel over die factoren.
resultaten Het oordeel van de rapporteurs toonde een matige samenhang met huidige wetenschappelijke inzichten, maar sterke samenhang met het morele oordeel. Met name moreel negatief beoordeeld gedrag (bijvoorbeeld gebrekkige slachtofferempathie) werd te sterk gewogen. Moreel minder negatief beoordeeld gedrag (bijvoorbeeld gedragsproblemen in de kindertijd) werd daarentegen onvoldoende gebruikt in de inschatting van het risico van seksuele recidive.
conclusie Er blijkt een aanzienlijke discrepantie te bestaan tussen het oordeel van de rapporteurs en de werkelijke voorspellers van seksuele recidive. Het is onwenselijk dat pro Justitia-rapporteurs zich laten leiden door morele oordeelsvorming. Het gevaar van vertekening en subjectiviteit pleit voor structurele risicotaxatie van seksuele recidive.