Leven en ziektegeschiedenis van Vincent van Gogh. 'Een rollende steen gadert geen mos'
Meer dan dertig verschillende diagnoses zijn er sinds het overlijden van Vincent van Gogh (1853- 1890) gesteld en nog zijn de geleerden het er niet over eens. De psychiater Erwin van Meekeren maakt met zijn boek korte metten met alle speculaties en komt tot de conclusie dat Vincent vooral leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis.
In het boek wordt de diagnose borderline stoornis in begrijpelijke taal uitgelegd. Van Meekeren geeft een mooi overzicht van het leven van Vincent van Gogh en elk hoofdstuk wordt afgesloten met een opsomming van zijn symptomen. Al snel wordt duidelijk dat Van Gogh voldeed aan vele aspecten van de borderline persoonlijkheidsstoornis. En toch kun je vraagtekens zetten bij de conclusie.
Op 25-jarige leeftijd belandt Van Gogh als evangelist in de Borinage, een mijnstreek in België, waar hij al zijn bezittingen weggeeft. Hij valt kilo's af, slaapt weinig, verwaarloost zichzelf en maakt bizar lange voettochten (van wel 80 km). Zelfs zijn werkgever, de kerkenraad van Wasmes, vindt dat hij zich te veel vereenzelvigt met Jezus en ontheft hem uit zijn functie. Van Meekeren wijt dit aan 'identiteitsproblemen' en niet aan een manische periode of een godsdienstwaan. De fabelachtige productie van schilderijen aan het eind van Van Goghs leven wordt verklaard door het feit dat Vincent 'bewust zocht naar extase'. Maar een hypomane episode zou in de differentiële diagnose niet misstaan.
Terecht maakt Van Meekeren bij zijn studie vooral gebruik van Van Goghs uitgebreide correspondentie met zijn broer Theo. In de inleiding neemt hij zich voor zo weinig mogelijk te speculeren en te psychologiseren. Toch houdt hij zich daar niet helemaal aan. Hoewel er maar weinig bekend is over de jeugd van Van Gogh - er bestond immers nog geen briefwisseling tussen de broers - oppert Van Meekeren meer dan eens de gedachte dat het ziektebeeld van Van Gogh aan de opvoeding heeft gelegen. Het zou een emotioneel kille omgeving zijn geweest waarin de godsdienstige en burgerlijke moraal vooropstond. Het is opvallend dat Van Meekeren dit als mogelijke oorzaak noemt van de suïcides van Vincent en zijn broer Cor, de geslachtsziekte syfilis van Theo en de waanzin van Vincent, Theo en zus Wil. Uit de brieven van zijn vader en moeder die bewaard zijn gebleven, blijkt juist mildheid en bezorgdheid. En vader Van Gogh bleef zijn zoon lange tijd steunen. Een genetische aanleg voor psychiatrische ziekten lijkt dan ook meer voor de hand te liggen. Van Meekeren noemt dit wel, maar legt er niet de nadruk op.
De discussie over de diagnose die gesteld moet worden bij Vincent van Gogh zal vermoedelijk, ook na dit boek, nog wel enige tijd doorgaan.
J. Tollenaar, G.J. van der Ploeg